06-03-2010

madame belt de bel

Hoopvol kijken de lange rijen kindergezichtjes op naar het gigantische bruine paard, het paard van de koning. Voor het paard van de koning lopen drie keer zes rijen lakeien, die verontwaardigd voor zich uit staren in hun roodblauwe kostuumpjes, een sabel in de hand. Vijftig jonkvrouwen lopen achter het paard van de koning aan, in gifgroene jurken, met conusvormige hoeden op hun hoofd, waaruit een sluier wappert in de zuidwesterwind. Eén van hen vangt in de keutels van het paard op in een ijzeren emmer, zo rond als een dop.
De koning zelf zit op zijn paard alsof hij in de lucht zweeft. Hij kijkt er bovendien bij alsof hij er recht op heeft, daadwerkelijk in de lucht te kunnen zweven. Niet voor niets is hij de koning. Zijn blonde baard bungelt vrolijk naar beneden over zijn maliënkolder, die in de felle zon weerkaatst als honderd sterren. De diamant in het midden van zjin kroon straalt uit over de duizenden kinderen, die langs de kant staan te dringen om het spektakel te zien - het is niet elke dag, dat een echte koning dwars door het kleine stadje trekt.
Op het grote plein, bij de stenen waterput, stopt de optocht en stapt de koning van zijn groteske paard om een symbolische slok water te nemen, die hem aangeboden wordt door drie maagdelijke schonen uit het kleine stadje. De drie jonge grietjes, in lokale kledij (lange witte jurken tot aan de grond, en rozemarijn in hun haar gevlochten), vallen in het niet bij de magische verschijning van de koning, die voor hen staat met gestrekte benen en zijn handen in zijn zij. Schreiend van opwinding scheppen de jeugdige meisjes een beetje water uit de put en houden het op. De koning grijpt de houten scheplepel met één hand vast en slobbert het op. Doorzichtig water glinstert over zijn baard en blijft hangen in ronde, kristallen druppels. De koning smakt met zijn lippen, wrijft lachend over zijn buik en steekt zijn armen als bomen in de lucht, de vingers uiteengespreid als een bladerdek dat het volk beschermt tegen regen en wind. Gejuich stijgt op uit de menigte, eerst zacht, dan steeds harder, en houdt aan in een tijdloos moment. Dan laat de koning zijn handen weer zakken. De massa komt langzaam tot rust, mompelt nog een tijdje onderling en is dan muisstil. De koning gaat spreken.

"Schaduwen, vleermuizen uit het verleden, de zeven Rijders, spookachtige geestgedrochten, heksen en trollen zal ik voor jullie uitroeien, afweren, stoppen aan de grens van jullie fantasiewerelden en daar afslachten, onthoofden, vierendelen en ophangen. Dat is de eed die ik afleg met het drinken van dit water. Maar geen eed zonder tegenprestatie. Ik verwacht..", en hij keek de menigte aan van onder zijn broze wenkbrauwen, "ik verwacht..", en zonder een woord te zeggen stortte hij ter aarde. De klap weerklonk als een bronzen gong. Uit zijn rug stak een zilveren pijl, afgewerkt met pauwenveren.

Drie oude, wijze mannen kwamen bijeen en bogen over het lijk heen.
"Dit is schandelijk!" riep de eerste, die ook het jongst was. Zijn baard was nog niet eens geheel wit, maar vertoonde sporen van de oude, zwartglanzende baardkleur. "Een gruwelijke moord, een laffe aanslag op de koning! Deze stad moet boeten, boeten voor deze onvergeeflijke zonde. Betalen! Uitroeien!" Hij kreeg niet veel applaus.
"Afgrijselijk!", riep ook de tweede, die een opvallend klein brilletje over zijn neus heen duwde en de wond van dichtbij bekeek. Hij rukte de pijl uit het levenloze lichaam van de koning en rook aan het bloed. "Adelijk bloed, vergoten door adelijk bloed. Geen arm opstandig rebelletje zou een zilveren pijl als deze kunnen betalen. Pauweveren, nota bene! Met man en macht op zoek naar de dader, moeten we! En als we hem vinden, prik ik persoonlijk zijn ogen uit met dezelfde zilveren pijl, waarmee hij de koning gedood heeft. Daarna laat ik hem over aan de genade van het volk." De mannen applaudiseerden voor hem, maar de mooie vrouwen, die in dit kleine stadje groeiden als kool, hielden hun lippen op elkaar en schudden hun hoofd naar de grond.
De derde oude, wijze man schuifelde wat rond op het plein en plukte een blaadje van een groene plant, dat hij in zijn mond stak. Nadat hij de sappen uit het blaadje gekauwd had, gaapte hij en knapte hij een tukje, zomaar op de grond. Na een uurtje werd hij wakker en keek hij om zich heen. De bevolking van het kleine stadje stond om hem heen en hield de adem in.
"Ha!", riep de oude man, die, aan zijn stem te horen, ook de oudste van de drie was. Hij liep een eindje het plein op en stootte een jongeman aan. Uit de kleding van de jongen gleed een zwaarbewerkte, zilveren boog, compleet met pijlenkoker.
Toen pakte de oude man hem beet en schudde hem door elkaar. Langzaam veranderde het kalme gelaat van de jongeman in een verwrongen, rood gezicht, woedend, met een grote haakneus en één blind oog. Het vlees viel van zijn lichaam, tot er slechts huid over was dat zijn botten strak bedekte. Met zijn ene werkende oog keek het gedrocht de massa in en slaakte een angstaanjagende kreet. De oude wijze man pakte een klein mes en sneed hem de keel door in één lange, wijde haal. Het bloed van het monster sproeide over het volk van het stadje en kleurde alles oranjerood.
Niemand applaudiseerde voor de derde oude man, die zich toch duidelijk het meest wijs getoond had van de drie. Het volk plakte van het bloed, vies en teleurgesteld in het spektakel, maar vooral in de koning, die zo plechtig beloofd had hun te beschermen tegen de monsters van hun verbeelding. De drie maagden keerden de oude man als eerste de rug toe en verdwenen naar huis. Daarna volgde ook de rest van de massa. Langzaam slopen ze van het plein af, als pasta door een spaghettimaker.