24-01-2009

Ies time to eat a k-k-kraasy amount of meat

'Hallo! Hallo! Aandacht!' schreeuwt mijn buik in mijn hoofd, terwijl ik rustig verder schrijf aan mijn reisblog. Het wordt een weer een mooi verhaal van 5 en een half A4-tje, waarin ik uitvoerig verslag doe van mijn laatste wandeling door de duinen van België. Weetje, ik heb een hekel aan mensen die het internet volstouwen met hun onboeiende verslagen; daarom schrijf ik zelf net iets anders. Net iets smeuïger, net iets gedetailleerder, met net iets meer vloeiend gevoel en hier en daar voeg ik zelfs een digitale foto toe (dat laatste heb ik geleerd van mijn kleindochter). Mijn trouwe lezersschare geniet dan ook werkelijk van hetgeen ik verhaal - vaak genoeg reageert één van mijn oude vrienden, waarvan ik niet eens wist dat hij meelas, met een aanmoedigend 'het was weer mooi' of 'wat klinkt dat geweldig, zeg' of juist 'sterkte, Henk' en 'zet hem op, Henk'. Ik laat de mensen meegenieten met mijn reis, en ze genieten ook echt, zoveel is mij wel duidelijk.

Zoals laatst, toen ik beschreef hoe het dan voelt om wakker te worden in je slaapzak op een Belgische zandrug, met een prikkelend lentezonnetje op je netvlies; dat je met wat moeite opstaat en dat de ruige wind het zand om je oren snijdt; dat ik alleen nog een zielig rolletje beschuit had met een plakje kaas uit de plaatselijke Belgische supermarkt, en dat ik een meeuw druk schreeuwend tegen de wind in zag worstelen zonder dat het mij erg nuttig leek, aan de hand waarvan ik een metafoor voor het leven uitwerkte. Het is ongelofelijk hoeveel inzicht in simpele zaken je krijgt door er gewoon op uit te trekken met een slaapzak en een flinke dosis doorzettingsvermogen. De plekken waar je uiteindelijk terecht komt! De vrienden die je maakt in de kroegjes, waar iedereen tot vier uur 's nachts blijft hangen omdat de vrouw snurkt! Dat soort figuren geef ik altijd een rondje, want mijn Geertrude, God hebbe haar ziel, had daar ook een handje van, dus ik weet hoe dat is. Als ik een kroeg binnenstap en de Belgische boerenkerels staan in de rij om me te vertellen van hun boerende, snurkende, dikke, walgelijk vette vrouwen, dan weet ik dat ik te lang op één plek gebleven ben.

Ach ja, het leven van de reiziger - van dorp naar dorp, altijd nieuwe gezichten, altijd nieuwe situaties, belevenissen. De hoogtepunten hoef ik hier voor de echt trouwe lezers natuurlijk niet te herhalen - hé Jan, trouwens, als je dit leest, succes morgen! - maar voor de goede orde noem ik mijn confrontatie met de dronken straatmuzikant, die ene keer dat ik de weg kwijt raakte midden in de nacht, of wat dacht je van toen mijn slaapzak nat was van de regen en er in de verre omtrek geen hostelletje te bekennen was? Maar je slaat je er doorheen, je leert doorzetten, je verhardt van binnen en van buiten, en achteraf zie je het mooie er toch wel van in. Je doet het niet voor niets, zo'n reis.
Ik ben nu een maand of vijf onderweg en elke dag schrijf ik een reislog op mijn mini-laptopje. Alles wat ik meemaak staat meteen de volgende dag op internet, en nee! het is niet zo, dat ik alleen maar wat slap aan het lullen ben, omdat ik eigenlijk niks heb, om over te schrijven: je zou eerder kunnen zeggen dat ik, omdat ik weet dat er elke dag een stukje van mij verwacht wordt - die verplichting heb ik mezelf nu eenmaal opgelegd - ik gevoeliger geworden ben voor de kleine gebeurtenisjes, de kleine opmerkelijkheidjes, de kleine feitjes, en ik dus meer geniet van het leven, van elk moment, omdat ik mij overal bij afvraag: kan ik hierover bloggen? Is dit de moeite waard voor het lezend publiek? Vaak is het antwoord dan: ja.
Maar vaak genoeg is het antwoord natuurlijk: nee. Ik heb bijvoorbeeld nooit verteld over mijn lichamelijke gebreken, tenzij het echt onverdragelijk werd, en ik heb nooit uitgeweid over de flora in de duinen, terwijl ik daar toch een hoop verstand van heb. Ik moet elke dag minstens één keer mijn ontlasting kwijt en in de Belgische duinen is dat heus een hele uitdaging - ik had mijn eerste vijf bloggen gemakkelijk kunnen vullen met hoe ik uitvond dat je goed rekening moet houden met de stand van de wind, en waarom het handig is om vantevoren een kuiltje te graven, maar dat soort onderwerpen heb ik nooit nodig gehad om mijn reisblog te vullen. Er gebeuren zoveel interessante dingen, dat ik het onderwerp van mijn ontlasting tot nu toe gemakkelijk heb kunnen omzeilen.

Ik vraag mij af hoe ik straks ontvangen word als ik weer thuiskom, na een krap half jaar: ik denk heus niet dat mensen mij lauweren en verklaren tot godheid, maar inmiddels heb ik natuurlijk wel een heus reis-boekwerk bij elkaar geschreven. Als het aanslaat, en dat ga ik natuurlijk eerst even peilen, zit ik er wel over na te denken om het uit te geven. Ik heb ook al een titel bedacht: "Henk ter Kamp verslaat de Belgische Duinen". Recht toe recht aan, met toch een zinspeling op een dubbele betekenis, die niet ver van de waarheid ligt: want het is een waar gevecht met de duinen geweest, een strijd met de natuur; een strijd die ik tot in de puntjes opgetekend heb in mijn reisblog.

05-01-2009

Ah-Leu-Cha

Mijn ouders?
Om maar meteen met de boot in huis te vallen; mijn vader overleed op vijfentwintig-jarige leeftijd. Hij was veertig geweest toen ik ter wereld kwam - mijn moeder had wat sperma ingevroren in een tupperware-doosje en het handmatig ingebracht op zijn vijftiende sterfdag. Piet, zo heette hij. Het schijnt een excentrieke man geweest te zijn - behalve dat hij zijn geboortedatum op zijn voorhoofd getattooeerd had, volgens hemzelf om 'niets dan esthetische' redenen, dronk hij elke ochtend een glas bier met twee rauwe eieren en schoor hij zich nooit. Iedereen die wel eens een ei naar binnen geslobberd heeft weet, wat voor troep dat geeft: de stekelige, zwarte baard van mijn vader was tijdens zijn leven dan ook compleet aan elkaar geklit en geglazuurd met een filter van eiwit. Als ik oude foto's van hem bekijk bekruipt mij dan ook altijd het idee, dat iemand met Photoshop een indrukwekkende, met brilliantine verzadigde hanenkam op zijn kin geplakt heeft.

Mijn moeder heeft me alleen opgevoed, en ik herinner mij haar als een zelfstandige, enigszins mollige vrouw met een nadrukkelijk aanwezige boezem die, ondanks de indrukwekkende welvingen, toch nooit de lust van de alleenstaande vaders op heeft kunnen wekken.
Alleenstaande vaders zijn de werkelijk wanhopige mannen in onze samenleving, die hun tijd voornamelijk lijken te vullen met het afstruinen van het schoolplein - op zoek naar vrouwelijk gezelschap. De meest wonderlijke kortstondige relaties vinden hun oorsprong op het schoolplein: vaders met juffies, vaders met moeders, vaders met dochters, vaders met vriendinnetjes, zelfs vaders met vaders en vaders met congierges. Maar mijn moeder hebben de vaders nooit aangekeken, laat staan aangeraakt; want ook al was mijn moeder innerlijk een schat van een vrouw (en was haar decolleté niet te versmaden), haar grauwe rouwkleding, met tranen doorlopen make-up en fors gebulte onderkin is altijd als een groteske vogelverschrikker geweest voor de vlerken van die verlopen, doorgeilde mannetjes.

Ja, doorlopen, want huilen deed mijn moeder veel: ik groeide op met een tafereel dat kleine kinderen eigenlijk alleen horen te zien, als hun moeder in de keuken bezig is met het bereiden van een flinke uientaart. Nooit heb ik iemand anders gekend, die zoveel huilde. Op doktersadvies dronk zij per dag een liter of tien aan gesteriliseerd water, simpelweg om uitdroging tegen te gaan. Dikwijls kocht ze ook donkerrode rozen ('zijn lievelings', hoewel men zich terecht kan afvragen of dát nu speciaal getuigt van een individuele smaak die nabestaanden moeten koesteren) om in zijn rouwkamer bij te zetten. De rouwkamer besloeg de helft van de begane grond van een bescheiden rijtjeswoning in Laren, Gelderland, en stond vol met ingelijste foto's van mijn wijle vader op posterformaat en allerhande paraphernalia.

Maar het meest belangrijk - voor háár tenminste - waren de rozen. Het was werkelijk of ze dacht, dat de bloemenman aflaten verkocht. En aangezien ze er geregeld rozen bij legde, maar er nimmer rozen weghaalde ('ze zijn nu van Piet'), vormde er zich in de eerste tien jaar van mijn jeugd een onaantrekkelijke, zwartscharlaken composthoop - en omdat ik er als knul stellig van overtuigd was dat mijn vader daadwerkelijk daaronder begraven lag, concludeerde ik al snel dat die compostgeur dan wel van zijn rottende lijk moest zijn. Misschien ligt hier dan de knop van mijn later ontloken bloemenfobie; het behoeft misschien weinig uitleg dat ik, terwijl mijn moeder op haar knieën de doornen van de steeltjes knipte, mijn jeugd grotendeels buitenspelend heb doorgebracht.
Hoe het ook zij, op een prille herfstavond, toen ik een jaar of tien was, kwam ik thuis en vond ik mijn moeder met uitgestrekte ledenmaten en overdwars doorgesneden polsen bovenop die berg rozenmest, die een beetje meegaf, als een groot, donzen kussen. Een macaber detail dat ik me nog herinner, is dat haar afgebeten tong als een lapje suddervlees over haar linkerborst uitgespreid lag. Later heb ik wel eens gelezen dat sommige personen in hun doodsstrijd zo paniekerig kunnen raken, dat ze hun kaken stuiptrekkend op elkaar kunnen klemmen met een kracht die we verder in de Natuur alleen aantreffen bij de zwarte kaaiman, die zijn forse prooien moeiteloos in één knauw doormidden kapt.

Mijn moeder kreeg, net als mijn vader, een slechtbezochte, fantasieloze crematie. De rook steeg op uit een schoorsteen en verdween meteen in de dichte mist die daar over Laren uitgerold lag, en de as kreeg ik mee naar huis in een potje. Het verspreidt nog steeds die raadselachtige, zoete geur van goedkope rode rozen, naar aanleiding waarvan mijn vriendin mijn moeder nog wel eens spottend omschrijft als 'die doos potpourri'.