26-05-2008

het jezustafeltje

ik liep fluitend door het parkje bij jou om de hoek. om mijn hoofd zoemde hier en dan weer daar wat ik al snel bestempelde als een bij. ik volgde hem fanatiek met mijn ogen, terwijl ik daarbij mijn hoofd in de meest moeilijke posities wrong. het werd al snel een ingehouden dans met de natuur.
zo, al wriemelend en rap spastisch rondlopend, bereikte ik de rand van het horizonbrede meer. het eerste dat mij opviel was de kobaldgroene kleur van het water. vanzelfsprekend klemde ik mijn handen samen tot een kommetje en nam mijn eerste slok. nu hoorde ik de dieren praten en de bomen in gregorisch aandoende zanglijnen mijn naam fluisteren. snel nam ik een tweede, iets grotere slok. mijn organen leken iets naar rechts te trillen. wel verdween het gepraat en gefluister meteen. dat stelde me gerust.
honderd meter verderop op three o'clock ritselde er iets in de bosjes. uit refleks keek ik opzij, maar nu gebeurde er iets vreemds. mijn hoofd kon, eenmaal in beweging gezet, niet meer stoppen te draaien. de horizon en de vertizon wisselden elkaar af in een verwoestend tempo en ik hoorde met mijn ogen, zag met mijn tong en proefde met mijn oren dat ik bloed spuwde. een geel slijmerig goedje droop uit mijn neusgaten, misschien gal. het gebeuren was duidelijk niet erg goed voor mijn humor.

toen ik wakker werd lag ik in mijn bed. de zon scheen als een malloot en vogels floten hun longen binnenstebuiten. verder was er niks. maar ik schold op mezelf en slingerde mijn benen uit bed. tot mijn schrik ! waren ze gevoelloos, en ruim twee keer zo zwaar als de dag ervoor. ik haalde de rug van mijn hand langs mijn neusvleugels en snoot. het kostte me al mijn wilskracht om naar buiten te strompelen, waarbij mijn benen mij eerder twee loden pijpen leken, onsmakelijk lichtbehaarde hompen vlees die ik met mijn armen vooruit moest tillen. biddend tot goden en mensen vervloekend trok ik mijn hielen voort tot ik weer oog in oog stond met die kobaldgroene uitgestrekte vlakte. het water golfde nu lichtjes en leek plastisch. en ik hief mijn vuist, stootte hem werkelijk de lucht in.
van achter mij gooide iemand een tak tegen mijn hoofd. op het moment van de klap meende ik even het hoofd van een enorm zeemonster te zien roeren aan de oppervlakte van het water. dus toch? dacht ik schokkend. mijn schedel trok samen tot een angstaanjagende grimas en ik zakte in elkaar. de drie kinderen lachten. 'wat doet die gekke man nou papa? doet hij een dutje, daar, in het gras bij het slootje?'
en ik wist het antwoord al lang voordat zij het uitgilden als speenvarkens.

(hoor mij dit voorlezen. waarom?)

21-05-2008

strawberry sandwich

het zwarte stoompaard stormt snoevend langs huizen links en rechts van hem, schiet voorbij verschrikt opkijkende gezichten van mensen op weg, zijn metalen hoeven klepperend op de duizenden donkerrode bakstenen. zijn zijdezachte berijdster draagt een okerblauwe cape die naar achter geslagen op en neer wappert terwijl ze voorovergebogen met haar armen om zijn hals fluistert. na honderdveertig dagen en nachten glanzend razend inktzwart draaikolken stort het paard in, struikelend over zijn poten, zijn spieren zwetend, en met een olympische dreun scheurt het over de straatkeien en eindigt. aldaar hopt zij met lichte tred van de massa lillend paardenvlees af en slentert achteloos verder met haar cape als cocon. the butterfly blast band schreeuwt en stompt en rolt en dendert tot vlak naast haar. het babykoekje in haar mond. rode kringen onder haar ogen met felblond haar tot haar navelgat. de lege ringvinger reflecteert in het grote voorraam van de huiskamer. 'you're not the man i'm looking for'; 'i want to séé the music'; 'is this a personal visit?'; ze geeft de papieren en gebaart. een vers paard gallopeert de hoek om en stopt glimmend vlak voor haar voeten. weg is ze.

14-05-2008

spoiled children

een vallende appel landt zachtjes stuiterend in het groene sappige gras van de tuin waar de boom stevig in geworteld is. de wortels van de boom reiken tot het centrum van de aarde terwijl de kruin van de boom groen tot het firmament opvloeit. de naakte kinderen kwamen olijk lachend aanhuppelen en gooiden de appel in het rond. steeds ving één van hen de appel net op tijd op met het soort dierlijke lenigheid dat je ziet bij antilopes, muizen, katten. uiteindelijk bracht de grootste van hen de appel naar de mond, nadat hij hem stevig in zijn vuist geklemd had en het vruchtsap over zijn pols droop. de glanzend witte tanden namen een langzaam krakende hap en zijn gelaatsuitdrukking toonde een triomphantelijke overwinningsroes.
de groep kinderen lachte en danste, ook al was het daar veel te vroeg voor. de zon en de maan gaven elkaar een knipoog en verlieten voor deze ene keer hun vaste routine om mee te dansen met de jeugdelingen, die nu begonnen waren aan een wilde rondedans om de appeleter heen. 'ha! ha!' riepen ze met hun gouden kikkerkeeltjes.

toen rees vanuit de grond een donkere gedaante die het dansen verstomde en de zon en maan wegjoeg en de boom deed verschrompelen. met zijn bonige gifgroene vingers plukte hij het stuk appel uit de openhangende, trillende mond van de jongen. even hield hij het in zijn vingers en draaide het rond, keurend, met zijn doordringende ogen en scherpe kaaklijn; toen stopte hij het bijna nonchalant in zijn eigen mond. hij kauwde twee keer en slikte. de naakte kinderen rilden gedurende de ijzige, urenlange monoloog die hij daarop liet volgen. één voor één dropen ze af tot alleen de appeleter over was, op zijn knieën gedwongen. 'sorry', mompelde hij, 'sorry, ik wist ook wel dat die appel niet voor mij was.'
en uit zijn maag staken stukken hout en zijn ogen veranderden in saphieren, zijn neusgaten vulden zich met puur zilver, zijn haren werden van gulden spinsel, zijn handen en voeten trokken samen en stulpten uit. en zo zit hij daar tot de dag van vandaag, en zijn baard groeit en groeit en niemand vraagt hem nog waarom.