02-04-2011

eendeneinde

Er komt een auto aan. De eend zal snel niet veel meer dan een vlek op de weg zijn, onder de wielen van het busje. Rijdt over zijn omhoogstaande kop heen of over zijn achterlijf, een andere man om het eendenlijkje op te vegen. Mijn mond in de kreet. ingewandensliert naast hem op het asfalt. Een bloedplas op het asfalt. Een vierkant neutraal wit lelijk onopvallend busje. De koplampen schijnen op het asfalt. wit lelijk onopvallend. Er komt een busje aan. Een vierkant neutraal lelijk witte onopvallende auto. De koplampen schijnen op het asfalt en twee eenden lichten op. weinig geluid misschien. Het busje nadert. Ik rijd verder. Er is niks platgereden. Ik kijk achterom. glazige blik. Ik stoot een wiel van het busje precies over het midden van de eend. einde. wild wegfladderend in het koplampenlicht, binnenstebuiten gekeerd zonder dat ik geluid maakte. Ik kijk achterom. Mindert geen snelheid.. Ik denk naast zijn omhoogstaande kop, zijn maag ligt in een open kreet uit. onder het rechterwiel van de auto mijn hoofd binnenstebuiten gekeerd zonder dat hij het zelf begrijpt. Ik rijd niet door. De eend nadert snelheid. De eend komt over de eend, zijn kop overeind. Misschien eet een kraai mijn ogen, wild wegfladderend. Mijn gezicht verhard. alsof er niks gebeurd is... de volgende auto zonder snelheid te minderen , alsof hij verbaasd is. De eend rijdt verder. Ik rijd over een asfalten weg plots alleen. tot pulp gereden door de wielen heen en weer en mijn mond hangt dat hij hangt nog. De eend nadert rommelend, hij beweegt niet.. misschien net op een andere plek. Er is niks onder de wielen overeind. vaker platgereden eenden zitten op de weg en lichten kreten uit. een opeenvolging van auto’s binnenstebuiten gekeerd, ze liggen vierkant over de weg. Ik zie hoe hij op de weg zit, abstracte kleine gebeurtenis, misschien net op een andere plek. zijn achterlijf doodgereden, Zijn nek staat nog moeiteloos op het asfalt. de volgende auto stelt weinig voor. Ik rijd verder. Twee eenden, één eend, maar ik heb er nog nooit een zien worden.. Hoe de auto de eend rondtolt onder de wielen, Het maakte van het busje de eend. Hoe eenden over de weg schieten, ik zie er komt een andere naast hem op het asfalt. Het is misschien net een kleine gebeurtenis. Dan krijg ik een vraag, mijn hoofd aan het rommelen.. Het busje, de eend, rijdt, vliegt op, de andere eend niet misschien. Ik stop en zonder gedachten zie ik hoe de eend over mij heenrijdt, zijn kop nog omhoog en Ik vraag me af of ik nog leefde.. Misschien wordt het op de weg een tijd lang niks, hij vliegt op en zit omhoog tot hij op de weg ligt, voordat hij eindigt over hem heenrijdt levend.

06-03-2010

madame belt de bel

Hoopvol kijken de lange rijen kindergezichtjes op naar het gigantische bruine paard, het paard van de koning. Voor het paard van de koning lopen drie keer zes rijen lakeien, die verontwaardigd voor zich uit staren in hun roodblauwe kostuumpjes, een sabel in de hand. Vijftig jonkvrouwen lopen achter het paard van de koning aan, in gifgroene jurken, met conusvormige hoeden op hun hoofd, waaruit een sluier wappert in de zuidwesterwind. Eén van hen vangt in de keutels van het paard op in een ijzeren emmer, zo rond als een dop.
De koning zelf zit op zijn paard alsof hij in de lucht zweeft. Hij kijkt er bovendien bij alsof hij er recht op heeft, daadwerkelijk in de lucht te kunnen zweven. Niet voor niets is hij de koning. Zijn blonde baard bungelt vrolijk naar beneden over zijn maliënkolder, die in de felle zon weerkaatst als honderd sterren. De diamant in het midden van zjin kroon straalt uit over de duizenden kinderen, die langs de kant staan te dringen om het spektakel te zien - het is niet elke dag, dat een echte koning dwars door het kleine stadje trekt.
Op het grote plein, bij de stenen waterput, stopt de optocht en stapt de koning van zijn groteske paard om een symbolische slok water te nemen, die hem aangeboden wordt door drie maagdelijke schonen uit het kleine stadje. De drie jonge grietjes, in lokale kledij (lange witte jurken tot aan de grond, en rozemarijn in hun haar gevlochten), vallen in het niet bij de magische verschijning van de koning, die voor hen staat met gestrekte benen en zijn handen in zijn zij. Schreiend van opwinding scheppen de jeugdige meisjes een beetje water uit de put en houden het op. De koning grijpt de houten scheplepel met één hand vast en slobbert het op. Doorzichtig water glinstert over zijn baard en blijft hangen in ronde, kristallen druppels. De koning smakt met zijn lippen, wrijft lachend over zijn buik en steekt zijn armen als bomen in de lucht, de vingers uiteengespreid als een bladerdek dat het volk beschermt tegen regen en wind. Gejuich stijgt op uit de menigte, eerst zacht, dan steeds harder, en houdt aan in een tijdloos moment. Dan laat de koning zijn handen weer zakken. De massa komt langzaam tot rust, mompelt nog een tijdje onderling en is dan muisstil. De koning gaat spreken.

"Schaduwen, vleermuizen uit het verleden, de zeven Rijders, spookachtige geestgedrochten, heksen en trollen zal ik voor jullie uitroeien, afweren, stoppen aan de grens van jullie fantasiewerelden en daar afslachten, onthoofden, vierendelen en ophangen. Dat is de eed die ik afleg met het drinken van dit water. Maar geen eed zonder tegenprestatie. Ik verwacht..", en hij keek de menigte aan van onder zijn broze wenkbrauwen, "ik verwacht..", en zonder een woord te zeggen stortte hij ter aarde. De klap weerklonk als een bronzen gong. Uit zijn rug stak een zilveren pijl, afgewerkt met pauwenveren.

Drie oude, wijze mannen kwamen bijeen en bogen over het lijk heen.
"Dit is schandelijk!" riep de eerste, die ook het jongst was. Zijn baard was nog niet eens geheel wit, maar vertoonde sporen van de oude, zwartglanzende baardkleur. "Een gruwelijke moord, een laffe aanslag op de koning! Deze stad moet boeten, boeten voor deze onvergeeflijke zonde. Betalen! Uitroeien!" Hij kreeg niet veel applaus.
"Afgrijselijk!", riep ook de tweede, die een opvallend klein brilletje over zijn neus heen duwde en de wond van dichtbij bekeek. Hij rukte de pijl uit het levenloze lichaam van de koning en rook aan het bloed. "Adelijk bloed, vergoten door adelijk bloed. Geen arm opstandig rebelletje zou een zilveren pijl als deze kunnen betalen. Pauweveren, nota bene! Met man en macht op zoek naar de dader, moeten we! En als we hem vinden, prik ik persoonlijk zijn ogen uit met dezelfde zilveren pijl, waarmee hij de koning gedood heeft. Daarna laat ik hem over aan de genade van het volk." De mannen applaudiseerden voor hem, maar de mooie vrouwen, die in dit kleine stadje groeiden als kool, hielden hun lippen op elkaar en schudden hun hoofd naar de grond.
De derde oude, wijze man schuifelde wat rond op het plein en plukte een blaadje van een groene plant, dat hij in zijn mond stak. Nadat hij de sappen uit het blaadje gekauwd had, gaapte hij en knapte hij een tukje, zomaar op de grond. Na een uurtje werd hij wakker en keek hij om zich heen. De bevolking van het kleine stadje stond om hem heen en hield de adem in.
"Ha!", riep de oude man, die, aan zijn stem te horen, ook de oudste van de drie was. Hij liep een eindje het plein op en stootte een jongeman aan. Uit de kleding van de jongen gleed een zwaarbewerkte, zilveren boog, compleet met pijlenkoker.
Toen pakte de oude man hem beet en schudde hem door elkaar. Langzaam veranderde het kalme gelaat van de jongeman in een verwrongen, rood gezicht, woedend, met een grote haakneus en één blind oog. Het vlees viel van zijn lichaam, tot er slechts huid over was dat zijn botten strak bedekte. Met zijn ene werkende oog keek het gedrocht de massa in en slaakte een angstaanjagende kreet. De oude wijze man pakte een klein mes en sneed hem de keel door in één lange, wijde haal. Het bloed van het monster sproeide over het volk van het stadje en kleurde alles oranjerood.
Niemand applaudiseerde voor de derde oude man, die zich toch duidelijk het meest wijs getoond had van de drie. Het volk plakte van het bloed, vies en teleurgesteld in het spektakel, maar vooral in de koning, die zo plechtig beloofd had hun te beschermen tegen de monsters van hun verbeelding. De drie maagden keerden de oude man als eerste de rug toe en verdwenen naar huis. Daarna volgde ook de rest van de massa. Langzaam slopen ze van het plein af, als pasta door een spaghettimaker.

27-12-2009

de gloeilamp

Van de ene op de andere dag was de baron straatarm. Het was alsof hij ontwaakte uit een prettige, zware droom, waarin schijnbaar onbelangrijke zaken zijn gemoed druk bezig gehouden hadden. Het ene moment zat hij nog in zijn genoeglijke studeerkamer, een vol glas rode wijn in de hand; toen opeens verliet zijn vrouw hem voor een ander, kelderen de beurzen en kon hij alleen toekijken terwijl de deurwaarders zijn huis leegplunderden. Hij bood ze een kopje koffie aan, maar ze schudden hun hoofd en keken op hun horloge, rukten een schilderij van de muur en verdwenen weer.
Binnen een maand was de baron geruïneerd, uitgekleed tot op het bot. Alleen zijn dure, zilverzijden maatpak restte hem nog; de deurwaarders hadden het toch niet aangedurfd hem de kleren van het lijf te nemen.
Nu was de baron een positief ingestelde man, en hoewel hij niet om de situatie kon lachen, vond hij het ook niet hopeloos. "Nu zullen we wel zien, uit wat voor hout ik gesneden ben," zei hij tegen zichzelf. Hij liet het forse landhuis, dat diezelfde middag nog op de veiling verkocht was, achter zich en liep het bos in, dat aan het landgoed grensde.
Hij slenterde en genoot van de natuur, de ijverig fluitende vogels, de zoemende insecten. Hij lachte toen hij bedacht, dat hij nog nooit door het bos gelopen was zonder een geladen geweer op zijn schouder. "Een man met teveel geld is als een beer in winterslaap," dacht hij, "maar nu ik alles kwijt ben, begint het avontuur van het leven pas echt. Morgen loop ik naar de stad, en daar kijk ik wel verder." Toen hield hij op met denken, en vrolijk probeerde hij met de vogels mee te fluiten. Zodra de nacht viel, zocht hij een geschikte plek en viel daar meteen in een lichte, vredige slaap.
De volgende morgen werd hij wakker van het zonlicht, dat zachtjes in zijn ogen prikte. De baron sprong op en voelde zijn buik rommelen. Echte honger was hij niet gewend - en nu had hij toch wel erge zin in een mals gebraden kippenboutje, of op zijn minst een homp brood met boter. Hij ging meteen op weg, en zette er flink de pas in, want de stad was nog wel een halve dag lopen.
Tot zijn geluk zag hij echter al snel een klein boerderijtje, dat op de helling van een stijle heuvel lag. Meteen hervond de baron zijn goede humeur, en hij rende langs een eenzame koe, die er kalm stond te herkauwen, op het huis af. Zonder te treuzelen rommelde hij op de deur. "Volk!", riep hij, want dat leek hem wel de gepaste uitroep.
Toch deed er niemand open. De baron duwde de deur open en stapte de boerderij in. Het huis leek verlaten, maar op de grote keukentafel stond een overdadig ontbijt opgesteld, hompen brood, kannen melk, grote eieren, hele hammen en zelfs gevogelte. De baron wreef even over zijn kin, terwijl hij zijn ogen over de tafel liet zwiepen. Hij was geen dief, maar hij barstte van de honger, en hij had ook geen geld op zak. Bovendien snapte hij niet waarom het eten hier zo stond uitgestald, als er toch niemand was om er van te nemen.
Plotseling hoorde hij gestommel achter zich, en hij draaide zijn hoofd om te kijken waar het geluid vandaan kwam. Van de trap kwam het mooiste paar benen naar beneden dat hij ooit gezien had, en daarna een heel meisje, een beeldschoon blond popje. Ze wreef de slaap weg uit haar gezicht en bleef toen halverwege de trap staan, met grote, verbaasde ogen.
"Hallo, dame," zei de baron, terwijl hij nerveus aan zijn kin plukte. "Het spijt me zeer als ik u wakker gemaakt heb met mijn geklop en geroep. Ik vroeg me af of ik misschien iets te eten kon krijgen. Ik heb sinds gisteravond niet meer gegeten, ziet u, en ik moet nog een eind lopen naar de stad."
Het meisje bleef hem aanstaren. "Ik denk niet dat u het in uw eentje opkrijgt," grapte de baron, en hij rechtte zijn rug en streek zijn zilverzijden blouse glad, omdat hij een goede indruk wilde maken. Het meisje glimlachte en streek door haar lange blonde haar. "Neemt u maar hoor," zei ze vriendelijk. De baron hapte naar adem, zo mooi en onschuldig klonk haar stem. "Ik kleed me even aan. Maar laat een ei voor me over!", en ze glipte terug de trap op.
De baron knipperde met zijn ogen en schoot toen naar de tafel, waar hij ging zitten en een bord vol laadde met alle heerlijkheden die er lagen. De stapel grote, lichtgele eieren raakte hij niet aan. Terwijl hij zich tegoed deed aan de rijke maaltijd, was hij met zijn gedachten bij het boerenmeisje. "Wat een contrast met mijn ex-vrouw!" dacht hij bij zichzelf. "Dat wijf werd met de dag chagrijniger en rimpeliger, en ze kon niet half zo goed koken. "
Smakkend en kauwend vergat hij op te letten, en hij schrok zich een hoedje toen het meisje hem opeens op de schouder tikte. "Zeg eens," zei ze, "wie ben je? En wat kom je hier doen? Je lijkt wel een prins, met die zilveren kleren!" De baron haalde zijn neus op en schudde zijn hoofd. "Nee, helaas, ik ben geen prins, ik ben een baron. Maar wat het verschil tussen een prins en een baron is, weet ik eigenlijk niet precies."
Met een ironisch glimlachje maakte het meisje een gracieuze reverence. De baron lachte. "Ik ben op weg naar de stad, om daar een nieuw leven te beginnen. Zie je, ik ben eigenlijk een berooide baron. Je hoeft niet zo beleefd tegen me te doen hoor, vind ik. Ga toch zitten, eet wat, ik heb alle eieren voor je overgelaten, daar had je toch zin in?"
Het meisje schoof een stoel aan en pakte een groot ei van de schaal. Terwijl haar slanke vingers de lichtgele eischaal van het ei afplukte keek ze glimlachend naar de baron, die op zijn beurt gefascineerd naar haar handen keek. Toen zij uiteindelijk een kaal, wit glanzend ei in haar linkerhand hield, vroeg hij: "Hoe heet je eigenlijk?"
"Merel", antwoordde ze, en ze slikte het ei in één keer in. De baron onderdrukte zijn verbazing razendsnel met een zacht kuchje. "Wat voor eieren zijn dat eigenlijk?", vroeg hij haar, want hij had, nu hij er over nadacht, nog nooit zulke grote, gele eieren gezien.
"Oh, die leg ik zelf, meneer de baron", zuchtte Merel, en ze streek over haar dijen. Meteen sprong de baron op, zijn gezicht geschokt en vertrokken van ontzetting. Ook het meisje sprong op, en strekte haar armen hulpeloos naar hem uit. Op haar stoel lag zowaar een groot, gouden ei.
De baron gaf een schreeuw en stormde de boerderij uit, zo snel zijn voeten hem wilden dragen. Al rennend keek hij over zijn schouder, bang dat het meisje hem achterna zou vliegen en zich van boven op hem zou storten; maar ze stond eenzaam in de deuropening, en een dikke traan kroop langzaam over haar wang naar beneden, terwijl ze de zilveren flits nakeek.

19-10-2009

de groeispurt

De bel galmde luid door het ijzeren halletje. De klapdeur hinkelde in zijn scharnieren. Ik zat net lekker aan mijn brief te schrijven - zondagmiddag, met een vieze regenboog - dus gestoord keek ik op van de typmachine en klakte mijn tanden tegen elkaar van ingehouden irritatie. Ik schommelde naar de voordeur en spiekte op mijn tenen door het raampje. Pal voor mijn deur stond een grote, kale man te snikken.
Met een grote zwaai opende ik de deur, orchestraal bijna, alsof ik verwachtte dat het orkest enkele begeleidende tonen zou spelen. Het bleef ijzig stil en mijn grote gebaar maakte weinig indruk. De man keek niet op of om, maar bleef zeurend staan huilen op mijn opstapje.
"Zeg kerel, wat moet dat hier voor mijn deur? Je verpest mijn tranquille zondagmiddag met je gesnotter! Nou? Zeg op!"
De man keek mij aan en ik schrok mij het apelazerus. Zijn gezicht zat vol bulten en over zijn wangen liepen grote, groene aderen. Midden in de pupillen van zijn geelblauwe ogen zaten twee grote spelden met rode knopjes.
"Manfred, jij bent het toch, Manfred? Ik voel me niet goed, Manfred, Marijke heeft me verlaten, ze zei tegen me: jij interesseert je niets in mij, jij voert alleen die grote vissen van je, de hele dag sta je naar die vissekom van je te kijken, geen nanoseconde aandacht voor mij heb je, je praat niet met me, je geeft me geen complimentjes, je merkt het niet als ik een nieuw kapsel heb en als ik het je vertel zeg je dat het er precies hetzelfde uit ziet, ik ga weg, bekijk het maar, ik stap in de eerste de beste auto die voorbij rijdt, ik ga naar Rusland, je zoekt het maar uit! Manfred ik voelde me zo godvergeten alleen, ik voelde me zo verlaten dat ik mijzelf van de trap afgegooid heb, vandaar die bulten, en Manfred ik landde midden in het naaidoosje van tante Sien, Manfred vandaar die spelden in mijn oog, en die opgezwollen aderen komen van mijn gebroken hart Manfred, oh Manfred!"
Ik had werkelijk geen idee wie Manfred was. Misschien was het mijn buurman, dacht ik. Maar deze blinde, gebroken man kon ik toch niet op mijn opstapje laten staan? Ik nodigde hem uit voor een kopje thee, terwijl ik er mijn best op deed om Manfred te zijn. Eenmaal aan de keukentafel begon de man zijn zakken leeg te halen: alles wat er uit kwam gooide hij op tafel neer. Ik typte inmiddels vol ijver verder aan mijn brief, die ik toch echt af moest maken. Tussendoor maakte ik geruststellende opmerkingen.
Toen ik op pagina 3 was, klonk wederom de bel. Enigszins verbaasd was ik wel, want op zondag krijg ik zelden bezoek dat ik niet verwacht: maar ik excuseerde mij en liep voor de tweede keer die dag de gang af. Dit keek ik niet door het raampje en opende ik de deur beheerst.
In mijn voortuintje was een vrouw druk in de weer met filmapparatuur. Vinnig draaide ze zich om en staarde mij een tijdje recht in mijn gezicht.
"Heeft u er problemen mee als ik een openlucht-theater installeer in uw tuin?", vroeg de vrouw, alsof ze het antwoord al wist. Het was een mooie vrouw met een stevige kont en twee flinke borsten, die heen en weer schommelden over mijn fietsenrekje. Misschien weten mooie vrouwen altijd al het antwoord op de vraag die ze stellen.
"Nee hoor, mevrouw", zei ik galant. "Kan ik u ergens mee helpen? Heeft u hulp nodig met het ophangen van het scherm?", vroeg ik. De vrouw schudde van nee. "Ik ben hier zo klaar," zei ze en ze wiebelde een beetje met haar billen, terwijl ze worstelde met een verlengsnoer.
Ik was blij dat de situatie onder controle was - ik weet ook niks van filmapparatuur, trouwens. Ik liep terug naar de keuken en sjorde de man uit mijn keukenstoel. Hij had wat oogvocht gemorst op de kraag van zijn blouse, maar verder was hij prima in orde. Ik begeleidde hem naar mijn voortuin en zette hem neer op een stoel. Zelf pakte ik een krukje.
De vrouw keek mij vragend aan. Ik knikte. Toen drukte ze op een grote, rode knop. De film begon.

09-10-2009

automatic writing I

test test test

"have yourself a marry little christmas now", konijnenbout met raviolisalade ingepakt met voorzichtige vingers aan elke hand. van nu af aan vertrekken mijn kanariepietjes zeker zonder zorgen uit het land van de blues, kussen hun moeders goedendag op de wang en vegen dan hun handen af aan hun spijkerbroekzakken. kaviaren katers & kevers kotsen op de stoep van de straat in de wijk van de stad met hun hoge ogen blauw in de verte, zonneschijn op hun bol.

versterkte venus en achterlijke aphrodite lopen over gouden bogen chocolade, in fijne rondingen gehuld. het is een hype op dat moment om mobieltjes in een condoom op te bergen. regendruppels van waterige sieraden vangen hun aandacht in een vage gloed. het kabinet vol tegenslagen verzamelt buiten op een veilige afstand van de rommelende vulkaan, en verrekkend van de kou kauwen ze op balpennen tot de splinters in hun mond vermalen zijn.
vadertje tijd plukt de losse haren uit zijn baard en strekt zich uit op een grote kartonnen stoel die hij vannacht op internet geruild heeft tegen een wekker. "waarachtig," spreken nonnen in de laatste fase van hun leven, "wat een nonsens verkondigde onze heilige Vader vanmorgen in de speeltuin".

waterminnen ploeteren tegen een stroom van rioolwater in met hun zilveren vleugels ingeklapt. plakband houdt het moraal van de ridder in het zwarte pak bij elkaar. vazen met bloemen vallen kapot op de straatstenen naast het hoofd van onze protagonist. geschreeuw op elke straathoek passeert in een ogenblik.
indrukwekkende olifanten schaken met hun hoofd in de handen, zuchtend onder het gewicht van hun eigen massa - mijn eigen vlinderverzameling fladdert op vanuit de houten dozen en maakt mijn kamer rood en prikkelend & waar zijn alle mensen die mijn achterlijke nichtje verzorgen op een zondagmiddag in mei?

stralen slaan op de stalen kleiformaties in de tuin van mijn buurman & mijn achterneefje pist achteloos in de afgoot.. sterke drank vloeit rijkelijk over de buiken van de magere meisjes in het schip van Magere Hein dat over hoge golven zeilt ondanks het noodweer & paraplu's bobbelen op en neer in de winkelstraat waar de prijzen maar weinig indruk maken.. Cassandra pulkt aan de opening van Pandora's doos & mompelt verslagen matige sprookjes bloedend, verkoelend, kapot van schaamte... kanonnen schieten vlaggen met boodschappen over de grens. mijn maag protesteert midden op de weg naar eindeloze slaap...

Nee mijn Hangende haar Verzorg ik nu met shampoo van groene schapen uit ijsland, kapotte karretjes rijden automatisch over de zorgtoeslag heen en kantelen gevaarlijk hellend over de treinrails waar de stenen voorbij zoeven. Hangende tuinen van Babylon groeien de spuigaten uit en waar is de heggeschaar verstopt?
moeten wij dan altijd roepen als wij vinden dat iets fout zit - moeten kleine kinderen zelf over straat naar de snoepwinkel of kunnen we dat laten bezorgen door wagens vol politieagenten, zwaaiend met hun knuppels het snoepgoed bewakend - valse gedachten spoken in de kamer van de directeur van de schoothoop & zijn hangende haar valt met plukken op de gore vloer uiteen terwijl hij krabt aan zijn korrelige neus met nagels zo lang als Achilles' speren...

telegram voor de heer Doolaard

jeeps ik zit in de penarie stop stuur een paar schoenen met rode lintjes stop
feestje bij stop-aids-now stop ik lap het aan mijn laars stop groet gaya

02-10-2009

parkwachterspakjes

Het gordijn in mijn kamer wiegde in de wind, zodat het zonlicht in golfjes naar binnen stroomde. Ik lag op mijn rug, met mijn ogen dicht, en neuriede wat voor me uit. Gedachtes schoven langs als wolken; in de grijstinten herkende ik hier en daar flarden van vrienden en gebeurtenissen.

Een lage, harde trilling schokte mij ineens uit mijn overpeinzingen. Fraaie wolkenpartijen schoten door elkaar heen als inktvlekken, losten toen op; en enigszins afgeleid keek ik naar mijn plafond, terwijl de slaap zijn deken van mij af rolde. Een schilderijtje van mijn tante Marie schoof zachtjes langs de muur naar beneden en stootte de vaas met gele bloemen om, zodat ik een koude plens plantenwater in mijn nek kreeg. Tijd om op te staan.

Terwijl ik een toastje stond te smeren in de keuken begon ik opeens op een vreemde manier te dansen. Mijn knieën bogen door en maakten slingerende patronen, terwijl ik mijn armen op en neer gooide alsof er elastiekjes aan mijn ellebogen zaten. Het toastje met jam belandde met een glorieuze boog in de pan erwtensoep en verzonk pruttelend in de groene smurrie. Intussen werd ik door mijn spastische chickendance de huis uit geleid; het stopte pas op de drempel van "In Den Blije Belg", het dorpscafé waar ik nooit naar binnen ging. Dit keer kon ik wel wel een borrel of twee gebruiken.

Binnen was het warm en rokerig. De verlichting was bruinrood, net als de barstoelen en de barman zelf, die onrustig heen en weer liep met een vieze lap. Nadat ik een dubbele jonge jenever besteld had, barstte hij los.
"Jopen, jopen, wat een dag! Mijn wijffie heeft me flink gedroepeerd, en nu zit ik met de balen. Wat moet ik godverdegodver aan met die knalpot? Niet alleen hangt mijn ziel aan haar haak, ook mijn hart zit in de knoop!" Hij zuchtte eens flink.
"Luister, Joop", zei ik, nadat ik een flinke slok van mijn borrel genomen had, en mij stevig ingeleefd had in de situatie. "Je zit in een hopeloos parket. Verkoop de kroeg aan mij en neem je vrouw mee op een reis naar Servië. En geef me nog een borrel."
De arme barman was nu in tweestrijd. Uiteindelijk schonk hij mij een tweede borrel in. Ik zag dat hij aan beide handen maar vier vingers had: toch zag het er natuurlijk uit, alsof een vijfde vinger bij hem overbodig zou zijn.
"Gped dan," zuchtte de barman, "ik verkppp je de krpeg. Kpm de sleutels mprgen maar halen. Mmblblbmbl." Van verdriet kreeg hij zijn mond bijna niet meer open. Hij probeerde er nog wat aan te trekken met zijn vreemde handen, maar er was geen beweging in te krijgen.

"Oké Joop, ik zie je morgen", zei ik, en ik liep de donkere kroeg uit. Op straat waaide een straffe oostenwind. Een paartje van een jaar of 50 kwam langshollen, terwijl hun paarse sjaals om hun hoofden wapperden. Ik riep ze een vies woord na, dat gelukkig met in de wind verwaaide.

09-05-2009

plot

parijs

in parijs is een vogeltentoonstelling van wereldformaat. mensen vliegen van heinde en verre naar de extravagante fashion capital of the world, waar het water smaakt naar wijn en jacques brel op elk terras een biertje proost, om te kijken en luisteren naar deze magnifieke verzameling dieren. onder de echt zeldzame exemplaren bevinden zich de groothoekige koekoek, de vaalkleurige ara en de potsierlijke koningsduif, maar het meeste aandacht onder het publiek - dagjesvolk dat geen kijk heeft op zeldzaamheid, maar meer aandacht heeft voor spektakel - trekt de zwerm pikzwarte struisvogels, die achter glazen ramen statig heen en weer struinen met de kin omhoog - de opvallend rode ogen over de onrustig gonzende massa heen schietend.

avignon

de zwervers kotsen in de goten van avignon, zodat de geulen van de straten volslibben met geelbruine, zurige derrie. fabrikanten van hoge hakken doen opeens goede zaken. avignon is het centrum van de zonne-energie en bovendien heeft het een rijke traditie in gepocheerde eieren. het vaticaan schijnt er elk jaar duizend kilo gepocheerde eieren te bestellen, waar de paus op paasochtend in rondzwemt als een pasgeboren eendje. daarna vegen elf koorknaapjes zijn rimpelige eierlichaam schoon met doeken van goudgestikt lammetjeswol. vorig jaar was er tijdens de heilige paasmis een stukje ei in de linkerooghoek van de paus blijven steken - een gelegenheid die de roddelpers gulzig aangreep voor het maken van de meest obscene woordgrappen.

barcelona

de horizon is oranje zanderig en hordes paarden galloperen schuimbekkend over de dunne stroken strand, dagen elkaar uit, sprinten een stukje vooruit, vallen weer terug in het peleton. hun manen flakkeren in de zacht klapperende wind op onvoelbare ritmes. hand in hand loopt een stelletje in strandkledij over de duinheuveltjes, en terwijl zij zachtjes woordjes in zijn oor fluistert knijpt hij haar ongemerkt in haar billen. de zee schuimt rustig witblauw op en neer en maakt zich op voor een dreigende, verzwelgende finale.

09-04-2009

you're as porous as ever (?)

Graatmagere vrouwtjes dansen op aboriginalritmes door mijn kleine kamertje heen. Zwaaiend met hun armen maken ze wilde rondes, en hun benen schieten onder hen uit als elastiekjes. De stereoset staat op zijn aller, allerhardst en de buren bonken al enige tijd ritmisch mee op de oerwouddrums, maar één van de vrouwtjes houdt mijn armen op mijn rug, terwijl een ander, een opvallend harig typ, de draaiknop van de versterker krijsend nog verder naar rechts probeert te duwen. Voor mijn gevoel zijn ze hier nu al een eeuwigheid mee bezig - maar ik in werkelijkheid, zie ik, zijn we pas op 3:46 van het tweede nummer.

In het midden van die exotische heksenkring staat de kat van mijn vriendin glazig in de lucht te staren. Zelfs als één van de woest dansende wijfjes hem bestrooit met een mysterieus zilveren poeder lijkt het beestje niet echt onder de indruk. Alle hoofden, stuk voor stuk gerimpeld en versleten, worden nu in de nek gelegd; en terwijl ze met lange, vieze nagels tot bloedens toe over hun keel schrapen komt er uit het twintigtal verschrompelde mondjes een luide, gelaagde klaagzang die door merg en been snijdt. Al snel bloeden ze allemaal als runderen en plassen ze rond in een ronde rivier van bloed, terwijl de bloedspetters vettig tegen de muur plakken.

Ik word overeind gesjord. Een hese stem sist in mijn linkeroor: "Opstaan nu! Dans!". Ik laat die kans natuurlijk niet onbenut en geef het oudje achter me een venijnig hakje in haar kruis, ruk me los en beuk dwars door de dansende kring heen. Het mensje dat ik raak valt met een verbaasd gilletje achterover en ik hoor een vervelend krakend geluid, maar dan ben ik de kamer al uit. Ik vlieg het trappenhuis door en ren een paar honderd meter over straat op volle snelheid, tot ik achterom kijk en me realiseer dat niemand me op de hielen zit.

Uithijgend fatsioneer ik de boord van mijn overhemd. Weer een geluk, dat die half doodgebloedde oude lijken me niet met zijn allen achterna komen lopen. Maar het zal er wel weer op uitdraaien dat ik voor mijn vriendin een nieuwe kat moet kopen.

21-02-2009

chalice

Vrolijk - het was immers vroeg op de zondagmiddag - liep ik door het bos, dat begint in mijn achtertuin. De lage winterzon deed het pad van natte, bruine bladeren glinsteren en ik voelde mij voor een moment bevrijd van de krioelende stad, zijn lawaai en uitlaatgassen. Ik stak mijn handen in de zakken van mijn kaki blazer en keek nog eens om mij heen. De bomen van het bos stonden in kale, rechte rijen naast elkaar, zodat ik nu eens tegen een dichte haag hout aankeek, dan weer dwars door het bos heen; maar het mathematische van die opstelling werd hier en daar gelukkig verstoord door een halfomgevallen, kromgegroeide boom of een verlaten vogelnest in kale, dunne takken. Iets het bos in, niet ver van het pad af, cirkelde een dun pluimpje smog uit de de humusgrond omhoog. Grinnikend om de eigenzinnigheid van de natuur keek ik mezelf aan in de reflectie van een flinke modderplas.

Na een minuut of wat kwam ik aan de rand van het bos, waar het paadje vervaagde in de oever van een klein poldermeer. De wind trok aan de grijsbruine rietpalmen langs de kant en deed het kleurloze water zachtjes golven. Twee futen begroetten elkaar in het kroos met lange, zachte uithalen; aan de rand van het water, tussen het riet, zat een man met een hoed aandachtig naar zijn dobber te staren, die felroodplastic opstak tegen de waterhorizon.

Ik zette mij in kleermakerszit naast hem neer. "Goedemiddag, willen ze bijten?", begon ik een gesprek, maar ik had er meteen spijt van toen de man zich half omdraaide en de wenkbrauwen boven zijn melkwitte ogen samentrok. "Geen idee..", mompelde hij peinzend, alsof iemand hem iets vroeg over een droom. Zijn blinde ogen schoten over het water, en er viel een lange stilte. De futen dobberden langzaam weg, totdat ze uit het zicht verdwenen waren. Een lui briesje streelde langs mijn wang, terwijl de zon mij van bovenaf aangenaam bescheen; en ik moet met schaamte bekennen dat ik misschien even wegdoezelde.

Mijn halfslaap werd echter ruw verstoord door een luid gevloek en een hoop geplons. Ik schoot wakker van het lawaai en ik proefde een vage koffiesmaak in mijn mond; maar ik had weinig tijd om daar aandacht aan te besteden. Het rood aangelopen hoofd van de blinde visser lag naast mijn voeten, terwijl hij zich met zijn armen vastgeklampte aan wat rietstengels. "Help, verdomme!", riep hij, en ik greep hem zo goed ik kon beet. Ik zette mij schrap, en met aanzienlijke moeite kreeg ik hem vrij snel weer aan de kant, terwijl hij wild spartelde. Ik plofte naast hem neer in het modderige gras.

Mijn bruine streepjesbroek was doorweekt en ik was buiten adem. Naast me hoorde ik de visser zwaar en schor ademhalen; hij zat onder de modder, maar het leek erop dat hij ongehavend was. "Dankje", fluisterde hij en hij streelde met beide handen over zijn rechterenkel. "Geen probleem", antwoordde ik, want wist niet precies wat ik terug moest zeggen. Hij draaide zijn hoofd naar het geluid en terwijl hij naar mijn rechteroor keek trok hij een vege frons. "Het is uitkijken in dit tijdsgewricht, als je rustig vissen wilt", adviseerde hij mij. "Ik heb er genoeg van. Hier", en nu schoof hij mij zijn hengel in de handen, "en neem mijn stoeltje ook maar. Ik schei ermee uit." Toen krabbelde hij op en hinkte verrassend soepel het bos in.

Een beetje licht in het hoofd keek ik naar de hengel in mijn hand. Hij woog zwaar, maar dat voelde niet onprettig; hij was misschien van een soort staal. Het was al een tijd geleden, dat ik gevist had. Vroeger, als kind, had ik er in lange zomervakanties nog wel eens wat zonovergoten dagen mee gesleten, turend naar de sloot voor de deur. En nu? Moest ik nu, door omstandigheden gedwongen, de rest van mijn zondagmiddag langs de waterkant doorbrengen, als een wachttoren, als een rechter van het water, uitkijkend over het grauwe meer? En besluiteloos vlijde ik mij neer op het stoeltje van de visser.