27-11-2008

een metafoor natuurlijk

met eer protesteren de schuchtere dames.
het is een liefderijk protest.
ze hoeven zich nergens voor te excuseren.
op een verhoging - maar toch middenin het publiek - staat een dichter te proclameren. het publiek rond hem heen scandeert zijn uitroepen:
'koninginnen van de nacht, saam'gebolde levenskracht, peren appels en tomaten, allen zijn wij gods createn, dieper dan de vos in nood, prachtig in het ochtendrood, 't stralend bovenlijf ontbloot, ..'
waardige vrouwen met mysterieuze hoge hoeden boren diepe gaten in het asfalt met drilboren.
anderen trekken touw in gigantische aantallen. zacht zwoegend beweegt de massa heen en weer, alsof het een ingestudeerde dans is.
pantalons en sjerpen met leuzen sieren ronde lichamen. sommigen knippen plukken van hun lange haar en strooien het uit over de straattegels. flinterdunne lichtbakens zijn hun ogen. als een breinaald bewegen ze zich richting het grote plein.

"tsjikke tsjikke tsjikke
boem tsjikke tsjikke
boem tsjikke boem boem
sjikke sjikke sjikke sjikke.."

het is een maandagmiddag. mijn moeder staat te strijken. de radio staat aan. op radio 2 praat een man over problematiek. op het bed liggen vijf stapeltjes keurig gevouwen kleren. het ruikt fris. condens slaat op de hoekjes van de ramen. het waterige zonlicht valt in dunne lijntjes langs de zware, roodfluwelen gordijnen en spat uiteen op haar kastanjebruine haar. de strijkbout sist en knort over de witte overhemden. ze is al bijna klaar.

10-11-2008

saint catherine

De oude man viel neer op straat en omstanders, die aan komen snellen, kringen binnen een mum van tijd in het halfdonker in cirkels om hem heen, chaotisch roepend, overleggend, een ambulance!
Geen tijd verstrijkt bijna. De ambulance komt aanscheuren, de felle lichtstralen van de koplampen snijden door de regen, banen een weg door het levende oerwoud van lichamen. Met een striemend geluid komt hij slippend tot stilstand op de natgeregende betegelde straat, een adem trekt door de mensenmassa. In het oranjegele spotlicht van de lantaarnpaal schuiven de deuren open, twee ziekebroeders verschijnen, wit ontzagwekkend, ervaren. De open cirkel dijdt uit terwijl ze knielen bij de oude man, onbeweeglijk, statisch in donker oranje glimmend, één aan de rechter, één aan de linkerkant, stethoscopen schitteren als gouden tentakels, geruisloos overleg.
Een scheurend geluid kerft dwars door de ijzeren stilte, ze hebben de jas, de blouse, het hemd van de oude open gescheurd, een grijsroze streep huid flitst op als een langgerekte wond en de ziekebroeders storten zich er op, beuken op het hart door zijn ribbekast heen. Het gezicht van de man schokt lichtjes heen en weer op de straatstenen, zijn mond hangt stil open, zijn armen liggen naast hem, zijn benen lijken te lang, vreemd uitgestrekt, krachteloos. De ambulance bromt en dampt vlak naast hem, een onfeilbare metalen machine. Het licht uit de kabine zwelt aan en is te scherp om in te kijken.

02-11-2008

265×265

Ik liep aan het begin van het Westeinde. Een lichtgeel zonnetje scheerde laag over de grond recht mijn pupillen in. Een moeder hing uit het raam een lap te kloppen. Een lamlendig windje blies de stank van twee overvolle grijszwarte vuilnisbakken op mij af, die weeïg zoete geur van Nederlands huisafval: het aroma van de vuilnisman, de superheld, achterop de vuilniswagen zomaar los, met flapperend fluoriserend pak en ongeschoren shagbakkes. Rond de twee vuilnisbakken scharrelde een hondje in het rond.

Ik zong in mijzelf. Lopend op straat ben ik, als ik in de bui ben, een regelrecht muzikaal genie. Ik haal dan alle toonhoogtes en poep muzikale volzinnen met het grootste gemak uit: hier en daar spek ik het geheel wat aan met een meesterlijk vibratootje en als het mij schikt, begeleid ik mezelf door met mijn handen op mijn dijen te slaan. Mijn impromptuteksten zijn onweerstaanbaar poëtisch en het komt niet zelden voor, dat ik mezelf echt ontroer. Natuurlijk hou ik dat wel een beetje voor me.
Gek is het, want als ik het thuis probeer gaat het meteen een stuk minder: het heeft denk ik te maken met die op-en-neer-en-opcadans van de loopbeweging. En trouwens, oh wee als er iemand meeluistert! Dan gijzelt een onzekerheid mijn talenten ogenblikkelijk en mompel ik meestal 'nu even niet' en 'net verkouden geweest' en 'mijn zweethanden'.

Hier moest ik zijn. Nummer 265. De gordijn waren geel en dicht, maar doorzichtig. Erachter zag ik een lamp en een bank. Ik opende het lage tuinhekje en liep het gammele tuinpaadje op. Tegelijkertijd beëindigde ik het geïmproviseerde nummer, dat nu al een minuut of elf duurde, met een uitzinnige fluitsolo die ik perfect afsloot met het drukken op de bel. Ting-dong.

Hallo! riep ze, maar voordat ik terug kon halloen tikte er een naakte man op mijn schouder. "Wie niet werkt is niet eerlijk", zei hij, "maar wie wel werkt is óók niet eerlijk. Snap je?", en hij staarde in het niks. Ik haalde mijn neus op. "Heb jij trouwens mijn hondje gezien?", vroeg hij. Ik zei: "ja" en "daar" en de man slenterde in de richting van de vuilnisbakken, terwijl het zonlicht een eigenaardig schaduwspel speelde op zijn blote, wiebelende kont.