27-12-2009

de gloeilamp

Van de ene op de andere dag was de baron straatarm. Het was alsof hij ontwaakte uit een prettige, zware droom, waarin schijnbaar onbelangrijke zaken zijn gemoed druk bezig gehouden hadden. Het ene moment zat hij nog in zijn genoeglijke studeerkamer, een vol glas rode wijn in de hand; toen opeens verliet zijn vrouw hem voor een ander, kelderen de beurzen en kon hij alleen toekijken terwijl de deurwaarders zijn huis leegplunderden. Hij bood ze een kopje koffie aan, maar ze schudden hun hoofd en keken op hun horloge, rukten een schilderij van de muur en verdwenen weer.
Binnen een maand was de baron geruïneerd, uitgekleed tot op het bot. Alleen zijn dure, zilverzijden maatpak restte hem nog; de deurwaarders hadden het toch niet aangedurfd hem de kleren van het lijf te nemen.
Nu was de baron een positief ingestelde man, en hoewel hij niet om de situatie kon lachen, vond hij het ook niet hopeloos. "Nu zullen we wel zien, uit wat voor hout ik gesneden ben," zei hij tegen zichzelf. Hij liet het forse landhuis, dat diezelfde middag nog op de veiling verkocht was, achter zich en liep het bos in, dat aan het landgoed grensde.
Hij slenterde en genoot van de natuur, de ijverig fluitende vogels, de zoemende insecten. Hij lachte toen hij bedacht, dat hij nog nooit door het bos gelopen was zonder een geladen geweer op zijn schouder. "Een man met teveel geld is als een beer in winterslaap," dacht hij, "maar nu ik alles kwijt ben, begint het avontuur van het leven pas echt. Morgen loop ik naar de stad, en daar kijk ik wel verder." Toen hield hij op met denken, en vrolijk probeerde hij met de vogels mee te fluiten. Zodra de nacht viel, zocht hij een geschikte plek en viel daar meteen in een lichte, vredige slaap.
De volgende morgen werd hij wakker van het zonlicht, dat zachtjes in zijn ogen prikte. De baron sprong op en voelde zijn buik rommelen. Echte honger was hij niet gewend - en nu had hij toch wel erge zin in een mals gebraden kippenboutje, of op zijn minst een homp brood met boter. Hij ging meteen op weg, en zette er flink de pas in, want de stad was nog wel een halve dag lopen.
Tot zijn geluk zag hij echter al snel een klein boerderijtje, dat op de helling van een stijle heuvel lag. Meteen hervond de baron zijn goede humeur, en hij rende langs een eenzame koe, die er kalm stond te herkauwen, op het huis af. Zonder te treuzelen rommelde hij op de deur. "Volk!", riep hij, want dat leek hem wel de gepaste uitroep.
Toch deed er niemand open. De baron duwde de deur open en stapte de boerderij in. Het huis leek verlaten, maar op de grote keukentafel stond een overdadig ontbijt opgesteld, hompen brood, kannen melk, grote eieren, hele hammen en zelfs gevogelte. De baron wreef even over zijn kin, terwijl hij zijn ogen over de tafel liet zwiepen. Hij was geen dief, maar hij barstte van de honger, en hij had ook geen geld op zak. Bovendien snapte hij niet waarom het eten hier zo stond uitgestald, als er toch niemand was om er van te nemen.
Plotseling hoorde hij gestommel achter zich, en hij draaide zijn hoofd om te kijken waar het geluid vandaan kwam. Van de trap kwam het mooiste paar benen naar beneden dat hij ooit gezien had, en daarna een heel meisje, een beeldschoon blond popje. Ze wreef de slaap weg uit haar gezicht en bleef toen halverwege de trap staan, met grote, verbaasde ogen.
"Hallo, dame," zei de baron, terwijl hij nerveus aan zijn kin plukte. "Het spijt me zeer als ik u wakker gemaakt heb met mijn geklop en geroep. Ik vroeg me af of ik misschien iets te eten kon krijgen. Ik heb sinds gisteravond niet meer gegeten, ziet u, en ik moet nog een eind lopen naar de stad."
Het meisje bleef hem aanstaren. "Ik denk niet dat u het in uw eentje opkrijgt," grapte de baron, en hij rechtte zijn rug en streek zijn zilverzijden blouse glad, omdat hij een goede indruk wilde maken. Het meisje glimlachte en streek door haar lange blonde haar. "Neemt u maar hoor," zei ze vriendelijk. De baron hapte naar adem, zo mooi en onschuldig klonk haar stem. "Ik kleed me even aan. Maar laat een ei voor me over!", en ze glipte terug de trap op.
De baron knipperde met zijn ogen en schoot toen naar de tafel, waar hij ging zitten en een bord vol laadde met alle heerlijkheden die er lagen. De stapel grote, lichtgele eieren raakte hij niet aan. Terwijl hij zich tegoed deed aan de rijke maaltijd, was hij met zijn gedachten bij het boerenmeisje. "Wat een contrast met mijn ex-vrouw!" dacht hij bij zichzelf. "Dat wijf werd met de dag chagrijniger en rimpeliger, en ze kon niet half zo goed koken. "
Smakkend en kauwend vergat hij op te letten, en hij schrok zich een hoedje toen het meisje hem opeens op de schouder tikte. "Zeg eens," zei ze, "wie ben je? En wat kom je hier doen? Je lijkt wel een prins, met die zilveren kleren!" De baron haalde zijn neus op en schudde zijn hoofd. "Nee, helaas, ik ben geen prins, ik ben een baron. Maar wat het verschil tussen een prins en een baron is, weet ik eigenlijk niet precies."
Met een ironisch glimlachje maakte het meisje een gracieuze reverence. De baron lachte. "Ik ben op weg naar de stad, om daar een nieuw leven te beginnen. Zie je, ik ben eigenlijk een berooide baron. Je hoeft niet zo beleefd tegen me te doen hoor, vind ik. Ga toch zitten, eet wat, ik heb alle eieren voor je overgelaten, daar had je toch zin in?"
Het meisje schoof een stoel aan en pakte een groot ei van de schaal. Terwijl haar slanke vingers de lichtgele eischaal van het ei afplukte keek ze glimlachend naar de baron, die op zijn beurt gefascineerd naar haar handen keek. Toen zij uiteindelijk een kaal, wit glanzend ei in haar linkerhand hield, vroeg hij: "Hoe heet je eigenlijk?"
"Merel", antwoordde ze, en ze slikte het ei in één keer in. De baron onderdrukte zijn verbazing razendsnel met een zacht kuchje. "Wat voor eieren zijn dat eigenlijk?", vroeg hij haar, want hij had, nu hij er over nadacht, nog nooit zulke grote, gele eieren gezien.
"Oh, die leg ik zelf, meneer de baron", zuchtte Merel, en ze streek over haar dijen. Meteen sprong de baron op, zijn gezicht geschokt en vertrokken van ontzetting. Ook het meisje sprong op, en strekte haar armen hulpeloos naar hem uit. Op haar stoel lag zowaar een groot, gouden ei.
De baron gaf een schreeuw en stormde de boerderij uit, zo snel zijn voeten hem wilden dragen. Al rennend keek hij over zijn schouder, bang dat het meisje hem achterna zou vliegen en zich van boven op hem zou storten; maar ze stond eenzaam in de deuropening, en een dikke traan kroop langzaam over haar wang naar beneden, terwijl ze de zilveren flits nakeek.