02-10-2009

parkwachterspakjes

Het gordijn in mijn kamer wiegde in de wind, zodat het zonlicht in golfjes naar binnen stroomde. Ik lag op mijn rug, met mijn ogen dicht, en neuriede wat voor me uit. Gedachtes schoven langs als wolken; in de grijstinten herkende ik hier en daar flarden van vrienden en gebeurtenissen.

Een lage, harde trilling schokte mij ineens uit mijn overpeinzingen. Fraaie wolkenpartijen schoten door elkaar heen als inktvlekken, losten toen op; en enigszins afgeleid keek ik naar mijn plafond, terwijl de slaap zijn deken van mij af rolde. Een schilderijtje van mijn tante Marie schoof zachtjes langs de muur naar beneden en stootte de vaas met gele bloemen om, zodat ik een koude plens plantenwater in mijn nek kreeg. Tijd om op te staan.

Terwijl ik een toastje stond te smeren in de keuken begon ik opeens op een vreemde manier te dansen. Mijn knieën bogen door en maakten slingerende patronen, terwijl ik mijn armen op en neer gooide alsof er elastiekjes aan mijn ellebogen zaten. Het toastje met jam belandde met een glorieuze boog in de pan erwtensoep en verzonk pruttelend in de groene smurrie. Intussen werd ik door mijn spastische chickendance de huis uit geleid; het stopte pas op de drempel van "In Den Blije Belg", het dorpscafé waar ik nooit naar binnen ging. Dit keer kon ik wel wel een borrel of twee gebruiken.

Binnen was het warm en rokerig. De verlichting was bruinrood, net als de barstoelen en de barman zelf, die onrustig heen en weer liep met een vieze lap. Nadat ik een dubbele jonge jenever besteld had, barstte hij los.
"Jopen, jopen, wat een dag! Mijn wijffie heeft me flink gedroepeerd, en nu zit ik met de balen. Wat moet ik godverdegodver aan met die knalpot? Niet alleen hangt mijn ziel aan haar haak, ook mijn hart zit in de knoop!" Hij zuchtte eens flink.
"Luister, Joop", zei ik, nadat ik een flinke slok van mijn borrel genomen had, en mij stevig ingeleefd had in de situatie. "Je zit in een hopeloos parket. Verkoop de kroeg aan mij en neem je vrouw mee op een reis naar Servië. En geef me nog een borrel."
De arme barman was nu in tweestrijd. Uiteindelijk schonk hij mij een tweede borrel in. Ik zag dat hij aan beide handen maar vier vingers had: toch zag het er natuurlijk uit, alsof een vijfde vinger bij hem overbodig zou zijn.
"Gped dan," zuchtte de barman, "ik verkppp je de krpeg. Kpm de sleutels mprgen maar halen. Mmblblbmbl." Van verdriet kreeg hij zijn mond bijna niet meer open. Hij probeerde er nog wat aan te trekken met zijn vreemde handen, maar er was geen beweging in te krijgen.

"Oké Joop, ik zie je morgen", zei ik, en ik liep de donkere kroeg uit. Op straat waaide een straffe oostenwind. Een paartje van een jaar of 50 kwam langshollen, terwijl hun paarse sjaals om hun hoofden wapperden. Ik riep ze een vies woord na, dat gelukkig met in de wind verwaaide.

Geen opmerkingen: