05-01-2009

Ah-Leu-Cha

Mijn ouders?
Om maar meteen met de boot in huis te vallen; mijn vader overleed op vijfentwintig-jarige leeftijd. Hij was veertig geweest toen ik ter wereld kwam - mijn moeder had wat sperma ingevroren in een tupperware-doosje en het handmatig ingebracht op zijn vijftiende sterfdag. Piet, zo heette hij. Het schijnt een excentrieke man geweest te zijn - behalve dat hij zijn geboortedatum op zijn voorhoofd getattooeerd had, volgens hemzelf om 'niets dan esthetische' redenen, dronk hij elke ochtend een glas bier met twee rauwe eieren en schoor hij zich nooit. Iedereen die wel eens een ei naar binnen geslobberd heeft weet, wat voor troep dat geeft: de stekelige, zwarte baard van mijn vader was tijdens zijn leven dan ook compleet aan elkaar geklit en geglazuurd met een filter van eiwit. Als ik oude foto's van hem bekijk bekruipt mij dan ook altijd het idee, dat iemand met Photoshop een indrukwekkende, met brilliantine verzadigde hanenkam op zijn kin geplakt heeft.

Mijn moeder heeft me alleen opgevoed, en ik herinner mij haar als een zelfstandige, enigszins mollige vrouw met een nadrukkelijk aanwezige boezem die, ondanks de indrukwekkende welvingen, toch nooit de lust van de alleenstaande vaders op heeft kunnen wekken.
Alleenstaande vaders zijn de werkelijk wanhopige mannen in onze samenleving, die hun tijd voornamelijk lijken te vullen met het afstruinen van het schoolplein - op zoek naar vrouwelijk gezelschap. De meest wonderlijke kortstondige relaties vinden hun oorsprong op het schoolplein: vaders met juffies, vaders met moeders, vaders met dochters, vaders met vriendinnetjes, zelfs vaders met vaders en vaders met congierges. Maar mijn moeder hebben de vaders nooit aangekeken, laat staan aangeraakt; want ook al was mijn moeder innerlijk een schat van een vrouw (en was haar decolleté niet te versmaden), haar grauwe rouwkleding, met tranen doorlopen make-up en fors gebulte onderkin is altijd als een groteske vogelverschrikker geweest voor de vlerken van die verlopen, doorgeilde mannetjes.

Ja, doorlopen, want huilen deed mijn moeder veel: ik groeide op met een tafereel dat kleine kinderen eigenlijk alleen horen te zien, als hun moeder in de keuken bezig is met het bereiden van een flinke uientaart. Nooit heb ik iemand anders gekend, die zoveel huilde. Op doktersadvies dronk zij per dag een liter of tien aan gesteriliseerd water, simpelweg om uitdroging tegen te gaan. Dikwijls kocht ze ook donkerrode rozen ('zijn lievelings', hoewel men zich terecht kan afvragen of dát nu speciaal getuigt van een individuele smaak die nabestaanden moeten koesteren) om in zijn rouwkamer bij te zetten. De rouwkamer besloeg de helft van de begane grond van een bescheiden rijtjeswoning in Laren, Gelderland, en stond vol met ingelijste foto's van mijn wijle vader op posterformaat en allerhande paraphernalia.

Maar het meest belangrijk - voor háár tenminste - waren de rozen. Het was werkelijk of ze dacht, dat de bloemenman aflaten verkocht. En aangezien ze er geregeld rozen bij legde, maar er nimmer rozen weghaalde ('ze zijn nu van Piet'), vormde er zich in de eerste tien jaar van mijn jeugd een onaantrekkelijke, zwartscharlaken composthoop - en omdat ik er als knul stellig van overtuigd was dat mijn vader daadwerkelijk daaronder begraven lag, concludeerde ik al snel dat die compostgeur dan wel van zijn rottende lijk moest zijn. Misschien ligt hier dan de knop van mijn later ontloken bloemenfobie; het behoeft misschien weinig uitleg dat ik, terwijl mijn moeder op haar knieën de doornen van de steeltjes knipte, mijn jeugd grotendeels buitenspelend heb doorgebracht.
Hoe het ook zij, op een prille herfstavond, toen ik een jaar of tien was, kwam ik thuis en vond ik mijn moeder met uitgestrekte ledenmaten en overdwars doorgesneden polsen bovenop die berg rozenmest, die een beetje meegaf, als een groot, donzen kussen. Een macaber detail dat ik me nog herinner, is dat haar afgebeten tong als een lapje suddervlees over haar linkerborst uitgespreid lag. Later heb ik wel eens gelezen dat sommige personen in hun doodsstrijd zo paniekerig kunnen raken, dat ze hun kaken stuiptrekkend op elkaar kunnen klemmen met een kracht die we verder in de Natuur alleen aantreffen bij de zwarte kaaiman, die zijn forse prooien moeiteloos in één knauw doormidden kapt.

Mijn moeder kreeg, net als mijn vader, een slechtbezochte, fantasieloze crematie. De rook steeg op uit een schoorsteen en verdween meteen in de dichte mist die daar over Laren uitgerold lag, en de as kreeg ik mee naar huis in een potje. Het verspreidt nog steeds die raadselachtige, zoete geur van goedkope rode rozen, naar aanleiding waarvan mijn vriendin mijn moeder nog wel eens spottend omschrijft als 'die doos potpourri'.

Geen opmerkingen: